Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [1]Hiram, de koning van [2]Tyrus, [3]zond zijn knechten tot Salomo (want hij had gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David [4]altijd [5]bemind had. 1. Hij wordt ook Hirom genoemd, onder vs.10,18; idem Huram, 2 Kron.2:3, en is te onderscheiden van een anderen Hiram, die een zeer kundig werkmeester was, ener weduwe zoon; van wien zie onder hfdst.7 vs.13,14, en 2 Kron.2:13. 2. De hoofdstad van Fenicie, gelegen in de Middellandse zee, zevenhonderd treden van het vasteland, voor den tijd van Alexander den Grote zeer rijk, machtig en vermaard door haar zeevaart en koophandel. Zie Jes.23:; idem Ezech.26:, Ezech.27:, en Ezech.28:. 3. Om zijn blijdschap te verklaren dat Salomo in zijns vaders plaats koning geworden was, om zijn vriendschap te bekomen en in een verbond met hem te treden; gelijk dit ook geschied is. Zie vs.12. 4. Hebreeuws, al de dagen. 5. Of, Davids vriend geweest was.